Bodemisolatie kruipruimte
Bodemisolatie kruipruimte
Het isoleren van de bodem van de kruipruimte is zinloos. Lees hier waarom.
Het isoleren van de bodem van de kruipruimte is zinloos. Daarbij komt dat een droog huis ±30% minder energie gebruikt in vergelijking met een nat huis. Daarom dient een aannemer eerst wettelijk te onderzoeken of de woning wel droog is. Als de woning en de kruipruimte niet droog is kan de aannemer geen bodemisolatie aanbrengen in de kruipruimte zonder meer schade te veroorzaken.
De aannemer beoogde 3 à 4°C temperatuurverhoging van de begane grondvloer door het plaatsen van een bodemisolatie in de kruipruimte. Bij het verhogen van de temperatuur, bij dezelfde relatieve luchtvochtigheid, stijgt echter de dampdruk in de kruipruimte. Hierdoor is er meer schade op de begane grond. De bodemisolatie isoleert de begane grondvloer niet maar de slechts de (zand-) bodem van de kruipruimte.
Aangezien een hogere dampdruk naar plaatsen gaat met een lagere dampdruk zal het isoleren van de bodem van de kruipruimte resulteren in een hogere dampdruk dan op de begane grond. Hierdoor zal de vochtopname en daardoor het energieverlies groter zijn. Het isolatiemateriaal in de kruipruimte meet dan ook doornat.
Het International Agency for Research on Cancer, een onderdeel van de Wereldgezondheidsorganisatie, heeft EPS ingedeeld als groep 2B – potentieel kankerverwekkend. Dat is dus niet een materiaal wat je in je kruipruimte wilt hebben.
De verzadigingsdampdruk is de druk uitgeoefend door damp in thermodynamisch evenwicht met de vloeibare of vaste fase bij de heersende temperatuur. Deze damp onder verzadigingsdampdruk noemt men verzadigde damp. Een damp onder een lagere druk dan de verzadigingsdampdruk noemt men onverzadigde damp. De verzadigingsgraad is de verhouding van de druk uitgeoefend door damp tot de verzadigingsdampdruk van die damp bij de heersende temperatuur.
De relatieve vochtigheid is de verhouding van de hoeveelheid damp tot de maximale hoeveelheid damp bij de verzadigingsdampdruk.
Aansprakelijkheid aannemer
Elke aannemer is per definitie verplicht de opdrachtgever tijdig te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht, die hij kent of behoort te kennen, en voor gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de ondergrond voor het werk, eveneens voor zover hij deze kent of behoort te kennen.
Lees meer in blogartikel: Aansprakelijkheid aannemer.
De temperatuur
Hoe hoger de temperatuur, des te groter de verzadigingsdampspanning. Een gevolg hiervan is bijvoorbeeld dat de dampdruk in een natte kruipruimte in de zomer veel hoger zal zijn dan in koude wintermaanden.
De druppelgrootte
Hoe kleiner het druppeltje en hoe krommer het oppervlak, des te groter de verzadigingsspanning. Boven een vlak oppervlak treedt condensatie op bij een relatieve vochtigheid van 100% in relatief zuivere toestand.
Vervuilde waterdruppeltjes groeien al in een kelder, kruipruimte of onderliggende regenput bij een relatieve luchtvochtigheid van 95 of zelfs 90% rH.
Partiële gasdruk
In elk gasmengsel is de totale gasdruk de som van de partiële drukken van de samengestelde gassen. Dit is de wet van Dalton als volgt weergegeven: Ptotaal= P1 + P2 + P3 …, ook in een kruipruimte, kelder of parkeergarage.
De hoeveelheid van elk gas in een mengsel kan worden weergegeven als een druk. De belangrijkste bestanddelen van lucht zijn stikstof, zuurstof en waterdamp. De totale atmosferische druk bestaat uit de partiële drukken van deze drie gassen. Terwijl stikstof en zuurstof bestaan in stabiele concentraties, is de waterdampconcentratie in hoge mate variabel en moet worden gemeten om te worden bepaald.
De maximale partiële druk van waterdamp is strikt een temperatuurfunctie. Een voorbeeld: bij 20°C is de maximale partiële druk van waterdamp 23,5 mbar. Van de waarde (van 23,5 mbar) wordt gezegd dat het de “verzadigingsdampdruk” bij 20°C is. In een “verzadigde” omgeving van 20°C leidt het toevoegen van meer waterdamp tot condensatievorming. Dit condensatieverschijnsel kan worden benut om het waterdampgehalte te meten.
De temperatuur waarbij condensatie wordt gevormd wordt de “dauwpunttemperatuur” genoemd. Omdat er een unieke correlatie bestaat tussen de temperatuur en de verzadigingsdampdruk is het meten van de dauwpunttemperatuur van een gas een rechtstreekse meting van de partiële druk van waterdamp. Wanneer de dauwpunttemperatuur bekend is, kan de bijbehorende verzadigingsdampdruk worden berekend of opgezocht.
De volgende tabel toont enkele waarden voor de temperatuur en de overeenkomende verzadigingsdampdruk:
Temperatuur °C | Verzadigingsdampdruk Pa |
20 | 2340 |
18 | 2065 |
16 | 1818 |
48 | 1599 |
12 | 1403 |
10 | 1229 |
De term “drukdauwpunt” wordt aangetroffen bij het meten van de dauwpunttemperatuur van gassen bij een druk hoger dan de atmosferische druk. Het verwijst naar de dauwpunttemperatuur van een gas onder druk. Dit is belangrijk omdat door het veranderen van de druk van een gas ook de dauwpunttemperatuur van het gas verandert.
Het vergroten van de druk van een gas verhoogt de dauwpunttemperatuur van het gas.
Voorbeeld: de lucht in een kruipruimte, bij een atmosferische druk van 970 mbar met een dauwpunttemperatuur van 12°C. Uit de tabel hierboven kan worden afgelezen dat de partiële druk van waterdamp (“e”) 1403 Pa is. Indien deze luchtdruk stijgt naar 1040 mbar, wordt volgens de wet van Dalton de partiële druk van waterdamp eveneens verhoogt tot de waarde van 1504 Pa. De dauwpunttemperatuur die overeenkomt met 1504 Pa is ongeveer 13°C, waardoor duidelijk wordt dat het vergroten van de luchtdruk ook de dauwpunttemperatuur van de lucht heeft vergroot.
Als daarentegen een samengeperst gas wordt uitgezet tot een lagere atmosferische druk, daalt de partiële druk van alle componentgassen inclusief waterdamp, waardoor de dauwpunttemperatuur van het gas ook daalt. Het verband tussen de totale druk en de partiële druk van waterdamp, kan als volgt worden uitgedrukt: P1/P2 = e1/e2
Door de dauwpunttemperatuur om te zetten naar de overeenkomende verzadigingsdampdruk, is het gemakkelijk het effect te berekenen van de veranderende totale druk op de verzadigingsdampdruk. De nieuwe waarde van de verzadigingsdampdruk kan vervolgens opnieuw worden omgezet naar de overeenkomende dauwpunttemperatuur.
Vervuilende gassen
Rioolgas is een gasmengsel dat ontstaat door de vergisting van organisch afval in rioolwater. Het bestaat hoofdzakelijk uit methaan, waterstofsulfide en kooldioxide. Van het afval van één persoon ontstaat dagelijks zo'n 30 liter gas.
Elk gas heeft een ander soortelijk gewicht en vluchtigheid. Vluchtige organische stoffen zijn die stoffen die een dampdruk hebben die groter is dan 0,01 kPa bij 20°C. Ammoniumresten zijn zwak zuur. In een basisch milieu zal het zich als een zuur gedragen en een H+-ion afsplitsen. De reductie resulteert in een onmiddellijke ontleding, waarbij ammoniak en waterstof gevormd worden.
CO2 44,0095 g/mol Koolstofdioxide, 1,97 kg/m³; CO koolstofmonoxide 1,25 kg/m³; H2S 34,08088 g/mol, 1,58 kg/m³; Waterstofsulfide is een sterk ruikend giftig gas. H2S is in lage concentraties al schadelijk voor personen. De grenswaarde in Nederland voor H2S is 1,6ppm. H2SO4 98,07848 g/mol zwavel, 2,86 kg/m³; Methaan 16,04 g/mol, 0,72 kg/m³; Helium 0,18 kg/m³; O3 Ozon 47,9982 g/mol; Ammoniakgas 0,765 kg/m³; Waterstofgas 0,09 kg/m³; Lucht heeft een theoretische molaire massa van 28,97 g/mol.
Afhankelijk van de verschillende soorten van aanwezige gassen en de concentratie kan dit oplopen tot 3%. Het gevolg hiervan is dat men in een kruipruimte waar huishoudelijk afvalwater in loopt, via lekkende (aanpalende) leidingen, het dauwpunt 5 – 10% sneller bereikt wordt. Het gevolg laat zich merken in de bovenliggende verdiepingen en etages.
Ref:
https://www.keesfloor.nl/weerkunde/6vocht/6vocht.htm
KNMI, De Bilt 2004, ISBN 978 90389 2265 2
Prof. François Cruysberghs, docent meteorologie Meteo Wing
https://ocw.tudelft.nl/wp-content/uploads/Hydrologie-hfdst-6.pdf
https://nl.wikipedia.org/wiki/Soortelijke_massa_van_gassen